Whiskey met zout water

De man hangt tegen de deurpost van de kroeg, hij knijpt zijn ogen dicht tegen het licht. In het raamkozijn snort een haveloos zwerfkatje, oranje met wit. De man: in zijn linker mondhoek bengelt sloom een sigaret. In zijn rechterhand een whiskeyglas.
Hij nipt niet maar slorpt tegen beter weten in (de bourbons uit de kroeg geven vaak de ergste katers).


De man, wat drinkt hij daar weg? Is het de dorst of het verdriet? Kom, verman je, grote kerels huilen niet.


Zijn vrouw? De buren fluisteren: zij heeft nooit meer naar hem omgekeken. Zelfs niet stiekem onder de slippen van haar hoofddoek door.


Zij loopt kaarsrecht en als maar door.
Hij, een dronkenlap, een beul?
Hij sloeg nooit maar tot een kus kon hij zich ook niet zetten. Acht jaren lang hunkert zij; hij blijft stom. En boos op zichzelf neemt hij er nog maar een.
Op een dag is het genoeg. Zwijgend heeft hij zelf nog haar koffers van de trap gedragen.


Twee straten verder woont ze nu. Af en toe komt ze - op weg naar de markt- langs de kroeg. Zij kijkt niet om, hij kijkt niet op. Hij drinkt zijn whiskey met zou water.

Geen opmerkingen: